Column: Bandshirts en de grote commercie

Je kent ze wel: die iconische zwarte bandshirts met een groot, kleurrijk logo en soms zelfs een rij tourdata op de achterkant. Vroeger was het een soort ereteken. Als je een shirt van je favoriete band droeg, wist iedereen: die is een echte fan. Je kocht ze op een concert of een fanclubdag en als je iemand anders tegenkwam met hetzelfde shirt, kon je meteen een gesprek beginnen over dat nieuwe album of die legendarische liveshow.
Maar tegenwoordig? Loop een willekeurige H&M of Primark binnen en je struikelt van de kinderafdeling tot de volwassenen over de Nirvana-, Guns N’ Roses-, The Doors-, Led Zeppelin- en Iron Maiden-shirts. En dan sta je daar, als doorgewinterde rockliefhebber, je af te vragen: Is dit een eerbetoon of een complete belediging?
Want laten we eerlijk zijn: hoeveel van die tieners in een Nirvana-shirt weten wat Pennyroyal Tea is? Of dat Stairway to Heaven geen roltrap naar de hemel is? En dan die NASA-shirts… wedden dat minstens de helft van de dragers geen idee heeft waar de letters voor staan? Iemand zei ooit tegen me: “Het lijkt op het LEGO Ruimtevaart-logo.” Tja, dichter bij de waarheid komen ze waarschijnlijk niet.
Ik testte het ooit bij een jongen van rond de dertien die een Iron Maiden-shirt droeg. “Ben jij een Seventh Son of a Seventh Son?” vroeg ik. Hij haalde zijn schouders op. “Of een Stranger in a Strange Land?” probeerde ik nog. Zijn antwoord? “Ik mag niet met strangers praten…”
Toen besefte ik het: het is gewoon commercie. Bands zijn merken geworden, en hun logo’s zijn niet veel anders dan de drie strepen van een sportmerk of een geborduurde polospeler op je borst. En weet je? Misschien is dat ook niet zo erg. Want ergens dragen die shirts nog steeds bij aan het voortbestaan van de muziek. De ontwerpen zijn tijdloos en misschien, heel misschien googelen sommige tieners toch nog even op wat er eigenlijk op hun borst staat.